Hoe past engagement in de huidige tijd?

november 2016

De afgelopen jaren zie ik steeds meer kunst (in musea, op manifestaties, op televisie) dat maatschappij betrokken is. Het zeg iets over de maatschappij, of roept vragen over deze op. Zo zag ik onder andere narratieve ‘avatar’ kunst bij Ed Atkins in het Stedelijk Museum, die de virtuele aspecten van de hedendaagse beeldcultuur en de effecten daarvan op ons leven in de echte wereld verkent. In Haarlem zag ik de sci-fi miniserie The Common Sense van Melanie Gilligan die thematieken zoals kapitalisme, digitalisering, privacy en massagedrag aan de kaak stelt, maar wel de toeschouwer zelf laat nadenken over deze thema’s. In Leiden, op straat, kwam ik de NANO-supermarkt (initiatief van Next Nature) tegen, dat met producten (die ontwikkeld zijn met behulp van nanotechnologie) de toeschouwer wilt laten nadenken of hij dit soort producten eigenlijk wel wilt: is het innovatief product, of eerder beangstigend? Dit zijn allemaal artistieke uitingen waarbij er scenario’s voor de toekomst worden geschetst; wat voor toekomst willen we eigenlijk hebben? Het zijn kunstwerken die nieuwe technieken, materialen en betekenisvolle thematieken omarmen om de kunstkijker verder te laten nadenken, even een moment tot reflectie maant in deze hectische tijd.

Waardoor komt dit, en waarom nu? Want door de komst van het postmodernisme, is er juist een einde gekomen aan de tijd van het grote verhaal. Meerdere schrijvers onderstrepen dit, denk vooral aan de Franse filosoof Jean-François Lyotard, maar ook aan Nederlandse critici als Hans den Hartog Jager, Maarten Doorman, Timotheus Vermeulen en Anna Tilroe. Geen modernistische ideologieën meer, die de maatschappij aan haar handje neemt en leidt naar een hoger niveau. Het postmodernisme heeft voorgoed een einde gemaakt in het geloof in zulke ‘waarheden’. Er is niet slechts één waarheid; dat heeft de (recente) geschiedenis ons wel geleerd. Allerlei soorten samenlevingen zijn ontstaan en weer verdwenen. Sinds de val van de muur in Berlijn, kunnen we wel zeggen dat het westerse kapitalisme, de liberale democratie, de overwinnaar is. De neoliberale samenleving van het individu zegeviert, de marktwerking heerst.

Ten tijde van de zegeviering van dit neoliberalisme, met als kers op de taart het jaar 1989, hebben we weinig engagement gezien in de kunsten. Het is niet dat engagement ooit weg is geweest, dat geloof ik niet. Het is meer aannemelijk dat de aandacht op dat moment simpelweg ergens anders lag. Misschien waren de geëngageerde kunstenaars meer op de achtergrond bezig, of veranderde hun benadering: van schreeuwen naar sluimeren. In ieder geval: in de jaren ‘90 lag de focus meer op de nieuwe markt: kunstbeurzen, verkopen, geld binnenslepen. Denk aan Jeff Koons, de Young British Artist, enzovoorts. De geëngageerde kunstenaars waren ‘sulletjes’ die niet in staat waren om met de tijd mee te gaan en bleven hangen in het anarchisme van de jaren ‘80.[1] Maar ook in de jaren ’90 was er hier en daar kritiek te horen op de westerse manier van leven en vooral werken. In de beeldende kunst zien we dan ook een nieuw engagement opkomen. Men ging voor intimiteit, ontmoetingskunst (kunst waarbij de ontmoeting centraal staat) en ‘esthetique relationelle’. Deze laatste term is gecreëerd door Nicolas Bourriaud in zijn ‘Relational Aesthetics’ (1998) en wordt gebruikt om de tendensen te beschrijven die hij in de kunstpraktijk zag: het maken van kunst gebaseerd op, of geïnspireerd door, menselijke relaties en hun sociale context.[2] Kunstenaars probeerden voor een moment een veraangenaming aan te brengen in het lege, eenzame gat dat ver doorgeschoten individualisering had/heeft gemaakt. Het engagement in de jaren ’90 bestond voornamelijk uit luchtige en kleinschalige ontmoetingen, bestemd voor een groepje uitverkorenen, voor de kunstliefhebbers.[3]

9/11 – een veranderende wereld
Maar toen: 9 september 2001. Wie weet niet waar hij of zij op dat moment was? Een gebeurtenis zo groots, zo onverwachts, dat het in ons collectieve geheugen gegrift is. Hoe kun je als kunstenaar, of überhaupt als mens, hier niet over nadenken? Deze tragische aanslag zie ik niet als hét punt dat er opeens een opbloei in engagement komt, wel als het punt waar een omkeer in ons denken plaats vind. Het World Trade Centre, het centrum van het Westerse kapitalisme en marktwerking: een beter symbool hadden de terroristen niet kunnen uitzoeken.[4] De Westerse kapitalistische droom is sinds deze gebeurtenis haarscheurtjes beginnen te vertonen. Scheurtjes, die met de dag groter worden.

Helaas is het niet bij deze ene aanslag gebleven. Madrid, Parijs, Istanbul, Brussel… Om nog maar te zwijgen over alle oorlogen, aanvallen en mensen op de vlucht. De natuur stopt er zo mee, de technologie raast maar vooruit zonder dat iemand er nog controle over heeft of er iets van snapt. De vraag die ik in meerdere boeken of artikelen tegenkom[5], is dan ook: hoe kun je als kunstenaar niets doen terwijl de wereld om ons heen in brand staat? Kan ik een bijdrage leveren, of blijf ik mijn ivoren toren van l’art pour l’art? In deze 21ste eeuw, die net van start is gegaan, zien we dan ook weer de ideologie en grote mondiale thematieken terugkeren, ook al dachten we de ironie van het postmoderne hier voorgoed een einde aan had gemaakt. Tegelijkertijd zijn wij ons wel zeer bewust van het feit dat er niet één ideaal of oplossing is. Timotheus Vermeulen illustreerde dit tijdens zijn SPRING lezing te House of Utrecht met het Lyotard’s eiland principe: een serie eilanden staan voor kennis, wij varen met het schip. Tijdens het moderne was er één eiland, waar alles beter en goed was. Maar in het postmodernisme, stapten we nooit aan land; we weten dat het daadwerkelijk bereiken van en leven op een eiland altijd eindigt met een ramp. Het gras aan de overkant is altijd groener, dus bleven wij eilandhoppen. En nu in het hedendaagse willen we veranderingen doorvoeren, maar zijn we niet in staat om het schip te verlaten. En durven dit ook niet, omdat we weten dat er niet één enkele waarheid of ideaal is.

 

Metamodernisme
Robin van den Akker en Timotheus Vermeulen hebben gezamenlijk geschreven over deze nieuwe ‘gevoelssfeer’, die zij de naam metamodernisme hebben gegeven. Zij komen tot de conclusie dat het postmodernisme definitief achter ons ligt: The postmodern years of plenty, pastiche, and parataxis are over. In fact, if we are to believe the many academics, critics, and pundits whose books and essays describe the decline and demise of the postmodern, they have been over for quite a while now’.[6] Tegelijkertijd kunnen wij ook niet meer terug kunnen naar de tijd van de grote verhalen door diezelfde postmoderniteit. Deze kritische, ironische houding zit in onze genen. Gevoelsmatig ligt het postmodernisme dus ver achter ons: in plaats van ironie over elk onderwerp, kunnen we nu ‘plots niet oprecht genoeg zijn’. ‘Schrijvers voelen mee, muzikanten engageren zich, kunstenaars werken aan de toekomst. (…) We leven in een nieuw tijdperk: het tijdperk van het metamodernisme.’[7] Met metamodernisme doelen van den Akker en Vermeulen niet op een nieuwe, grote stroming. Ze manifesteren zich niet, schrijven geen pamflet, trachtten niet de waarheid in pacht te hebben (wie wel, na het postmoderne?) maar zetten uiteen welke tendensen zij zien en hoe dit nu tot uiting komt. Het metamodernisme is gekozen omdat één, meta na betekent in het Grieks. Na het modernisme dus. Maar de tweede betekenis is meer zeggend: metaxis verwijst naar Eros, de Griekse god. Eros leeft tussen twee werelden, tussen het aardse en het bovenaardse, en is dus nergens écht thuis. Dit lijkt op de situatie die wij nu meemaken: we ‘zweven’ tussen oprechtheid van het moderne en het cynische van het postmoderne. We hebben weer idealen, maar weten dat het eigenlijk niet zo veel uitmaakt wat we doen.

Hoe kan het dat we, na het postmodernisme, weer idealen hebben? Volgens Vermeulen en Van den Akker komt dit omdat we simpelweg niet anders kunnen: crisis op crisis volgen elkaar op in deze tijd. Van financiële crisis tot politieke instabiliteit en ecologische onzekerheid. De tijd van de shopping malls, schijnwerelden en simulacra zijn voorbij: we willen weer iets doen in de ‘echte’ wereld. En het postmoderne is hier niet geschikt voor: op ironie kun je niet bouwen. Systemen bevragen en uit elkaar halen ja, maar, zoals David Foster Wallace schrijft:

Sarcasm, parody, absurdism and irony are great ways to strip off stuff’s mask and show the unpleasant reality behind it. The problem is that once the rules of art are debunked, and once the unpleasant realities the irony diagnoses are revealed and diagnosed, “then” what do we do?[8]

 

Constructief engagement
Then’ what we do: wat doen we dan, zodra de systemen ontmantel zijn? Problemen structureel aan pakken lukt niet met ironie, hiervoor is oprechtheid nodig. Maar niet die ene grote oprechtheid van het modernisme, we leiden niet als profeet de bevolking aan het handje naar dat ene eiland waar alles beter is, maar zetten we constructief engagement in, een term van Van den Akker en Vermeulen. Met constructief engagement bedoelen Van den Akker en Vermeulen dat het nieuwe engagement zich manifesteert ‘als een waaier aan praktische, veelal lokale en kleinschalige initiatieven waaruit een constructief engagement spreekt. De deelnemers aan dit soort initiatieven zijn niet zozeer tegen de staat of antikapitalistisch. Zij verkiezen het om bepaalde, alledaagse zaken samen met hun stadsgenoten te organiseren – en niet aan hebzuchtige bedrijven of bureaucratische overheidsinstanties over te laten.’[9] Belangrijk bij constructief engagement is de nadruk op effect: we willen echt iets veranderen of verbeteren in de wereld. Dit kan soms niet door enkel te ‘tonen’, vandaar dat we nu meer en meer niet-esthetische maar pragmatische kunst(projecten) zien. Oftewel het volgende hoofdstuk in het verhaal van Lyotard’s eilandhoppen: we proberen nu om weer aan land te komen.

 

We kunnen constructief engagement bijvoorbeeld herkennen in de opkomst van diverse lokale initiatieven en de deeleconomie. Denk aan het ‘redden’ van lelijke groeten (Kromkommer), koken voor elkaar met Thuisafgehaald.nl en de applicatie Uber, waarmee men beoogt de lege autostoelen op te vullen.[10] Het principe van deze app is dat in plaats van lege stoelen in de auto, men een (klein) bedrag betaalt voor deze plaats. Het is vaak goedkoper dan de conventionele taxibedrijven en de Uber-chauffeurs zijn ook nog eens sneller ter plaatse. Samen de auto delen: beter voor het milieu, toch? Op papier ja, maar in de praktijk: nee. De mensen die Uber gebruiken, zijn niet meer de forenzen die een plekje in hun auto over hebben, maar mensen die een auto aanschaffen om zo via Uber een nieuwe baan te creëren. Nieuwe auto’s, wachtende taxichauffeurs die elkaar kapot concurreren: noch milieu- noch mensvriendelijk. Uber, een sociaal initiatief in het leven geroepen om duurzamer en economischer met het verkeer om te gaan, is nu uitgegroeid tot een bedrijf gericht op winstmaximalisatie en beurswaarde geschat op 32 miljard euro. De jonge makers hebben zojuist Uber op de markt verkocht, het geld binnengehaald en brainstormen nu voor het volgende idee dat ze met winst kunnen verkopen. En hiermee zijn we aangekomen bij het ‘probleem’ waarvan wij nu steeds meer bewust worden: de neoliberale samenleving waar alles vroeg of laat door de markt wordt bepaald en opgeslokt.

 

Geïnformeerde naïviteit en pragmatisch idealisme
Met deze vicieuze cirkel van de liberale marktwerking, komen we aan bij het volgende begrip: geïnformeerde naïviteit. Dit begrip wordt (samen met pragmatisch idealisme, daarover zo meer) genoemd door Van den Akker en Vermeulen als wezenlijk onderdeel van het constructief engagement. We weten dat we de wereld niet kunnen redden. We weten dat het in sommige gevallen al te laat is. We weten dat we de grip zijn kwijtgeraakt op onzichtbare constructies zoals het fenomeen ‘marktwerking’. We weten het. Maar dat betekent niet dat we zomaar onze idealen laten varen, de schouders ophalen en weer terugkeren naar de ivoren toren. Om met de woorden van Jonas Staal te spreken: … voor [deze] idealen moet je je verzetten. Veel processen zijn al onomkeerbaar. Het is niet haalbaar om dit terug te draaien, het gaat eerder om het principe van verzet. Beter is het om te verzetten in het heden, dan te overleven.’[11]

Dit ‘overleven’ zien we enerzijds in het blijven staan achter je idealen en het blijven verzetten, terwijl je weet dat je de wereld niet veranderen zal (geïnformeerde naïviteit). Anderzijds zien we in de opkomst van de deeleconomie, stadslandbouw en andere lokale initiatieven het pragmatisch idealisme. Opvallend is dat deze zich niet vertalen in radicale subculturen, maar vaak zijn ontstaan vanuit ‘diverse groepen, gedreven door pragmatische overtuigingen en diverse constellatie van idealen, beginselen en overtuigingen. Maar ook: twijfels en onzekerheden.’[12] Bij deze twijfels en onzekerheden komen onze nog ‘postmoderne’ genen om de hoek kijken: je weet dat er niet één waarheid is, je weet dat de ene positie niet boven de andere te verkiezen is (zie het principe van Lyotard’s eiland aan eerder in dit hoofdstuk).

Het is opvallend dat we geen ‘opgestoken middelvinger van een anarchistische of de directe ‘aksie’ van de vrije radicaal zien, maar eerder praktische en lokale initiatieven’.[13] Denk aan het installeren van zonnepanelen op je dak of samen eten: milieuvriendelijke, pragmatische initiatieven die vaak geld opleveren of besparen (over Hollands pragmatisme gesproken). Zelfs de Nederlandse kunstenaar Jonas Staal, die er vrij radicale ideeën over de democratie en haar ‘propaganda’ op na houdt, werkt samen met diverse instanties gefinancierd door de overheid of gaat tijdens symposia in gesprek met politieke leiders om zo tot praktische uitwerkingen te komen. Van debatten organiseren tot een parlement bouwen: allemaal idealistisch, maar ook pragmatisch.

Aansluitend bij pragmatisch idealisme, zien we een opvallende terugkeer van het ambacht en de nostalgie. We gaan zelf weer dingen maken, of waarderen het vakmanschap dat in een product zit (en zijn bereid hier meer voor te betalen). We gaan houtbewerking workshops volgen, trekken een jaar de natuur in met oud busje of halen de natuur de stad binnen door middel van bijenkorven op daken of het zelf aanleggen van een moestuin. We drinken weer ouderwetse filterkoffie (of nieuwerwets: ‘slow-coffee’) en doen het Senseo apparaat de deur uit. We hebben een smartphone met de nieuwste technieken, maar populaire applicaties zijn Hipstamatic en Instagram: apps waar je nieuwe foto’s een ‘authentiek’, oud filter kunt geven. Muzikanten verkopen met succes hun muziek weer op langspeelplaten en boycotten zelfs populaire online streamings diensten als Spotify en iTunes.

Deze tekst komt uit mijn afstudeerscriptie (2016) voor het maatwerktraject van de DBKV opleiding te ArtEZ, een scriptie over hoe engagement vorm krijgt in de hedendaagse beeldende kunst (in Nederland). Houdt de website van Mister Motley in de gaten voor het gehele stuk.

 

 

Voetnoten
[1] Timotheus Vermeulen in zijn lezing op het SPRING Festival Utrecht, 2016

[2] Ontleent van: http://www.tate.org.uk/learn/online-resources/glossary/r/relational-aesthetics

[3] Ontleent van R. Ponzen, Nice!, 2000

[4] Damien Hirst in gesprek met Hans den Hartog Jager, Het Streven (2014)

[5] Zie bijvoorbeeld mijn interview met de redactie van Mister Motley (2016) in de bijlage, maar deze vraag vormt ook een belangrijke leidraad in Doorman’s De Navel van Daphne (2016), Hans den Hartog Jager in Het Streven (2014) en óók al in het jaar 2003 bij meerdere artikelen uit de publicatie Reflect #01, Nieuw Engagement van NAi Uitgevers.

[6] Van den Akker en Vermeulen, Notes on Metamodernism (2010)

[7] Robin van den Akker en Timotheus Vermeulen, Een verlangen naar oprechtheid (2013)

[8] David Foster Wallace, in interview with Larry McCaffery, in “A Conversation with David Foster Wallace,” The Review of Contemporary Fiction, Vol. 13 (Summer 1993): 147.

[9] Robin van den Akker en Timotheus Vermeulen, Een verlangen naar oprechtheid

[10] Tegenlicht: Hoezo samen delen?, 2014

[11] Jonas Staal in gesprek met Michiel van Nieuwkerk, Galerie NEST te Den Haag, maart 2016

[12] Robin van den Akker en Timotheus Vermeulen, Een verlangen naar oprechtheid

[13] Idem.